Verhaal van Mini te Boekhorst
Lettele 4 mei 2015
Graag wil ik u vanavond vertellen hoe mijn moeder Mini te Boekhorst – van Gurp geboren in 1937 als 7de kind uit een gezin van 8, zich de oorlog en de bevrijding herinnert.
Mijn moeder verteld: Ik woonde met mijn ouders en grootouders aan de Butersdijk 8 te Lettele, waar ik altijd ben blijven wonen. Mijn ouders runden een kleine boerderij met koeien en varkens. Ik ging naar school op de Sancta Maria te lettele waar ons tijdens de oorlog werd geleerd om tijdens bombardementen onder tafel te gaan zitten.
In mijn herinnering was de oorlogstijd een sobere tijd, maar armoede en honger kenden wij niet. In deze streek verbouwden alle boeren haver en rogge. Dit werd geoogst en Theo Bijsterveld kwam dan met de dorstmolen naar de boeren toe om het graan te dorsen en in zakken te maken. Mensen uit het westen of uit de stad stonden in de rij om rogge mee te nemen om brood van te kunnen bakken. Vaak werd dit weggegeven en hoefde er niet voor te worden betaald.
In de oorlog moest je de melk afleveren aan de overheid. De melk mocht je niet gebruiken voor eigen consumptie en ook mocht je zelf niet slachten zonder dit aan te vragen. Veel boeren hielden melk achter om zelf boter van te maken door te karnen. Zo ook mijn ouders en de buren. Op een morgen kwam de groene policy controleren of er niet stiekem gekarnd werd. Een melkbus stond op dat moment in een hoekje van de kamer om warm te worden. Mijn grootmoeder kwam net uit de bedstee en was zich aan het aankleden, toen de policy binnen kwam ging zij voor de melkbus staan en bleef hier rustig staan toen de policy door de woning liep. Ze hadden niks in de gaten, durfden de oude vrouw niet lastig te vallen en vertrokken weer. Een half uur later kwamen ze echter terug en toen vonden ze de melkbus die nog in de kamer stond. Mijn vader, Gradus van Gurp geboren in 1888, werd daarop opgepakt en meegenomen net zoals onze buurmannen van de familie Bertus Aarnink, Jan Cents, Hein Groot Koerkamp. Eerst was onbekend waar de mannen heen waren gebracht, en maakten wij als achterblijvers ons veel zorgen. Toen bekend werd dat ze in Deventer naar de platvoet waren gebracht waar ze loopgraven moesten graven nam de ongerustheid wat af. Drie weken lang werden ze daar vastgehouden om te werken. De mannen kregen nauwelijks genoeg te eten, daarom bakten hun vrouwen pannenkoeken die door mevrouw Hamer (mogelijk is dit een schuilnaam) uit Deventer naar de mannen toe werden gebracht. Ze was een brutale vrouw, niet bang en zij durfde dit wel. Wij kenden haar omdat zij regelmatig uit de stad bij Aarnink kwam om voedsel te halen. Zo had iedere boer wel een paar bekenden uit de stad die ze voorthielpen.
Het moet ongeveer een paar weken voor de bevrijding geweest zijn toen er bij ons thuis een Duitse officier kwam en meedeelde dat er achter ons huis een Duitse keuken werd ingericht. Mijn ouders vonden het maar niks maar durfden en konden er weinig tegen doen. Er werden tenten neergezet en op deel sliepen Duitse soldaten. Het eten dat achter het huis werd gekookt werd naar het front gebracht. Deze keuken heeft een week hier gestaan. Op een vrijdag of zaterdag zijn ze vertrokken.
Op de zondagmiddag daarna kwamen mijn twee zussen die in betrekking zaten bij boer Lobbert en boer Hondshorst aan de Cröddendijk niet thuis. Niemand wist waar mijn zussen toch bleven en we waren ongerust. Later bleek dat in de Cröddendijk gevochten werd waardoor mijn zussen niet naar huis konden. Op zondagavond kwamen er weer Duitsers bij ons dit keer van het Rode kruis, zij brachten gewonden mee. Er werd een hospitaal ingericht in huis om de gewonden te verzorgen. Gewonde Duitsters werden op de keukentafel verzorgd en verbonden. Ik herinner me nog dat de jonge Duitse soldaten schreeuwden van pijn als de kogels werden verwijderd. Zelf zaten we met zijn allen boven. De volgende morgen kwamen er opnieuw Duitsers rond het huis om daar te eten. Zij kwamen van het front. Mijn ouders lieten dit alles over zich heen komen uit angst voor de Duitsers.
‘s Morgens naderde de fontlinie en alle mensen zochten een veilig heenkomen in de schuilkelders in de buurt. Een Duitse soldaat zei tegen mijn moeder: moedertje, moedertje waar ga je naartoe? Bij jullie thuis gebeurd niks. Later bleek hij gelijk te hebben gehad. Er zat 1 kogel gaatje in de achterdeur en de voordeur, alsof hij dwars door het huis gegaan was.
Mijn moeder nam ons mee naar de schuilkelder bij de familie Kruit. Stil zaten we bij elkaar en hoorden de bommen en schoten dichterbij komen, biddend wachtten we af. Bij de familie Groot Koerkamp was een bange jonge Duitse soldaat in de schuilkelder gekropen. De mensen daar waren bang dat ze niet veilig zouden zijn als er op de Duitser zou worden geschoten. Toen de Canadezen kwamen gaf de Duitse soldaat zich direct over, tot grote opluchting van iedereen die bij hem in de kelder zat.
Gait de Haan, de knecht van Cents, kwam door het weiland gekropen naar de schuilkelder van de familie kruit om te vertellen dat de Canadezen inmiddels verder waren getrokken richting Bathmenseweg naar de Hoge Wege.
Toen we naar huis gingen, stond bij de familie Jansen (waar nu IJsseldijk woont) een tank die steeds richting Anton Zandbelt schoot. Daar is het huis, zoals ik me herinner, toen ook afgebrand.
Op dat moment was het bij ons in de buurt al feest en liep iedereen met oranje strikjes en vlaggen. Aan ‘de harde weg’ lag een gesneuvelde soldaat die snel was begraven, zijn helm en naamplaatje hingen aan een kruis dat ze van hout hadden gemaakt. Veel later zijn deze lichamen die her en der lagen begraven opgehaald en herbegraven.
Als klein meisje vond ik het confronterend om al deze graven te zien en ook nu raakt het mij dat zoveel jonge mensen hun leven hebben gegeven voor mijn vrijheid en die van u….