De Laatste week

De laatste week tot en met de bevrijding

 

Ik ben Iris, kleindochter van mijn oma die net het andere verhaal heeft verteld.
Het verhaal dat ik nu voor mag lezen is geschreven door een buurmeisje van de vader van oma. Zij heet Rie Witteveen en was 13 jaar toen ze het schreef. Nu is ze bijna 85 jaar en kon hier helaas niet zijn. Nu lees ik haar opstel voor:

Zaterdags voor Pasen in 1945 waren de vliegtuigen druk in de weer. Mijn moeder en ik waren in Bathmen, boodschappen doen. We moesten een poos wachten voor we weer naar huis konden. Toen we weer bij huis kwamen zagen we een stuk geschoten auto staan. Dat hadden de Engelse vliegtuigen gedaan.

Op 1 April,  1e Paasdag gebeurde er niets. Maar de 2e Paasdag ’s avonds, we wilden net gaan eten, schoten ze weer op de auto. Een half uurtje later zei mijn moeder: “wat rookt die auto toch”. Wij naar de auto toe. Er lag wol in de auto en daar nu was een kogel in gekomen. Toen we de deur van de auto open trokken begon de auto te branden. Zodoende hadden we een mooi paasvuur. Dinsdags ’s middags schoten ze nog een keer op de auto. Ze schoten bij ons door het dak. Mijn vader en moeder vonden het toen in hun huis niet veilig meer en we gingen op 3 april met ons hele gezin naar buurman Hein Haverkamp.

 

’s Woensdags en Donderdags gebeurde er niets. Vrijdags ’s morgens, 6 april toen we wakker werden waren de Duitsers er. Ze wilden de boerderij vorderen. Vader en de boer wisten nog zo te praten dat we de kelder in de bijkeuken mochten houden. Eén bank en één stoel hadden we om op te zitten. Daar we met z’n achttienen waren, was dat lang niet voldoende.

Het was een grote boerderij en er konden dan ook heel wat moffen in. Eerst kwam het Rode Kruis met enkele gewonden. Tegen de avond kwam er een Hauptmann met zijn staf. Bij de deur stond de hele dag een wacht. Als we naar de vliegtuigen wilden kijken stuurde hij ons weer naar binnen. Gewonden werden in kruiwagens en melkkarretjes vervoerd. De weck en de voorraad van de boerin aten de moffen allemaal op.

Toen het zaterdagavond was moesten we in de kelder. ’s Nachts gierden de granaten over het huis. De hele lucht was rood. Het was in de kelder erg koud. We waren dan ook blij toen het morgen was. De ochtend verliep rustig. ’s Middags werden nog een viertal vluchtelingen opgepikt. Maar tegen de avond werd het menens. We zijn de hele avond de kelder niet meer uit geweest. De moffen begonnen de boel al op te pakken. De Hauptmann was ’s avonds al weggegaan.

Op zondag 8 april om elf uur werd er een gewonde mof in de kelder gebracht. Hij had twee granaatscherven in zijn body gekregen en moest naar een veld hospitaal gebracht worden. De boer moest mee met paard en wagen. De grote knecht van de familie Haverkamp die Jans de Bult heette, heeft de Duitsers duidelijk gemaakt dat de boer thuis moest blijven. Jans zou zelf wel mee gaan en daar gingen de Duitsers mee akkoord, Jans heeft de gewonde soldaat  weggebracht  en is dezelfde avond nog heelhuids teruggekeerd met paard en wagen, tot grote opluchting van iedereen.

 

Opeens hoorden we een hevig gestommel boven. Wij er heen. We zagen het al gauw, het waren vluchtelingen. Wel tien man. Nu die moesten ook maar in de kelder. We waren nu met 32 man plus 3 moffen. We konden ons haast niet verroeren.

We zaten weer een poosje te knikkebollen. Maar tegen zes uur, maandagmorgen 9 april, kwam er verandering.  De buren, die al bevrijd waren, wisten  dat er op de boerderij nog Duitsers waren en vertelden dat aan de Canadezen, waardoor de boerderij onder vuur werd genomen.

De drie moffen gingen de kelder uit. Opeens een vreselijk lawaai. De eerste granaat sloeg in. Ze volgden nu vlak op elkaar. Alles stortte boven ons in. Er zat maar een houten vloer op de kelder, dus we waren bang dat hij zou bezwijken. We stonden te gillen van angst. Opeens viel er één voor het kelderluik in de kamer. “Brand! Brand!” werd er geroepen.

Twee knechten en één Rotterdamse jongen, die bij de boer was, kropen direct naar buiten. Maar omdat we toch niet allemaal door het raampje konden, ging de rest naar boven en vlogen de kamer door. Dat was wat. Al struikelend en vallend, kruipend over de kapot geschoten stoelen belandden we eindelijk op de deel. De knecht sneed de koeien los. De ene helft van de mensen vluchtte in de koestal, de andere helft in de paardestal. Toen schoten ze met machinegeweren links en rechts door het huis. Opeens een gerinkel van glas en een gebons. Daar kwamen soldaten aan! We keken angstig naar de deur. En daar stond een ‘Canadees’.

O, wat waren we blij dat we bevrijd waren.
Er lag een dode mof achter het huis. En een eindje verder lag er nog een. Toen we weer binnen gekomen waren stond de boer zijn schade eens op te nemen. “Ik geloof dat de boel er beter af had kunnen gaan”, zei hij. In de kelder lagen drie kruiwagens puin.

Vader en mijn zusje zouden nu ook eens naar ons eigen huis gaan kijken.
Ons huis leek wel een varkensstal. Op de tafel stond een rond ding, het bleek een mijn te zijn. Door het hele huis lag stro. ’s Middags hebben we de vlag uitgehangen.

Door dit opstel weten we hoe spannend de oorlog voor Rie is geweest. Dat is een heel verschil met kinderen van 13 na de oorlog. Wij mogen opgroeien in vrede.